- 02 jul 2015
- Fiscaal
Staatssecretaris Wiebes heeft twee voorstellen naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd om het pensioen in eigen beheer eenvoudiger en begrijpelijker te maken. Ook suggereert hij om het pensioen in eigen beheer gefaseerd af te schaffen.
Een van de knelpunten van het pensioen in eigen beheer zit hem in de ingewikkelde wet- en regelgeving. Daarnaast is een groot knelpunt dat de commerciële waarde van de pensioenaanspraken tegenwoordig hoger is dan de fiscale waarde. Wiebes wil met zijn twee alternatieven de wet- en regelgeving en de uitvoering van de pensioenopbouw in eigen beheer structureel eenvoudiger en begrijpelijker maken voor zowel de DGA als de Belastingdienst. Daarnaast is een ander uitgangspunt dat de door de DGA ingelegde middelen beschikbaar kunnen blijven voor (de financiering van) de eigen onderneming. Verder moet het ook in een alternatief systeem mogelijk blijven om voorzieningen te treffen voor (potentiële) nabestaanden. Ten slotte geldt als uitgangspunt voor de nieuwe regeling dat deze budgettair neutraal wordt vormgegeven. De twee oplossingen die de staatssecretaris voorstelt in zijn brief zijn een fiscale reserve in eigen beheer voor de oude dag, de zogenoemde oudedagsbestemmingsreserve (OBR), en een variant op een beschikbarepremieregeling met een vast oprentingspercentage.
De oudedagsbestemmingsreserve (OBR)
De OBR zou een faciliteit in de vennootschapsbelasting moeten worden waarbij belastingvrij vermogen wordt gereserveerd voor de toekomstige aanwending voor een oudedagsvoorziening voor een DGA, zonder dat in de opbouwfase reeds juridisch afdwingbare rechten aan de DGA worden toegekend. Dat wil zeggen dat de vennootschap geen verplichting heeft ten opzichte van de DGA om de reserve om te zetten in een oudedagsvoorziening voor die DGA. Jaarlijks kan een bedrag ten laste van de winst worden gereserveerd dat uiteindelijk moet worden gebruikt voor het extern bedingen van een lijfrente voor de DGA of voor gelijkmatige uitkeringen in 20 jaren, vermeerderd met het aantal jaren tussen het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn en de pensioengerechtigde leeftijd aan de DGA vanuit het eigenbeheerlichaam . Deze laatstgenoemde aanwendingsmogelijkheid wordt opgenomen, omdat het in één keer extern afstorten van de voor een lijfrente benodigde gelden in de praktijk als lastig kan worden ervaren, bijvoorbeeld als het geld niet liquide aanwezig is in de vennootschap of wanneer het in één keer extern afstorten leidt tot financieringsproblemen. Tijdens de uitkeringsfase wordt het saldo van de OBR in eigen beheer opgerent tegen de marktrente gebaseerd op het U-rendement. Het U-rendement wordt maandelijks gepubliceerd door het Verbond van Verzekeraars, Centrum voor Verzekeringsstatistiek.
Kenmerkend aan de OBR is, zoals hiervoor is aangegeven, dat voor de DGA in de opbouwfase nog geen juridische rechten ontstaan. Het voordeel hiervan is dat dit de vennootschap veel flexibiliteit biedt. Keerzijde daarvan is dat bij emigratie van de DGA in de opbouwfase niet met een conserverende aanslag kan worden gewerkt zolang geen juridisch afdwingbare toezegging is gedaan. Bovendien is bij de OBR de positie van de DGA en de partner minder sterk dan bij het huidige PEB.
Oudedagssparen in eigen beheer
De tweede mogelijke oplossingsrichting voor het huidige PEB betreft het oudedagssparen in eigen beheer (oudedagssparen). Voor het oudedagssparen moet in de loonbelasting een nieuw wettelijk kader worden ontwikkeld dat naast de bestaande regelingen voor (extern op te bouwen) eindloon-, middelloon- en beschikbarepremieregelingen komt. De mogelijkheid om net als “gewone” werknemers – die niet als DGA kwalificeren – een pensioen op te bouwen op basis van een eindloon-, middelloon- of beschikbarepremieregeling zal daarbij voor de DGA alleen blijven bestaan voor de situatie dat een dergelijk pensioen bij een externe (professionele) verzekeraar wordt bedongen. Wanneer niet wordt gekozen voor een dergelijk extern pensioen, kan worden gekozen voor het oudedagssparen. Bij het oudedagssparen kan jaarlijks maximaal een bepaald (vast dan wel in een staffel opgenomen) percentage van het loon opzij worden gezet binnen de vennootschap. Elk jaar kan worden gekozen of een bedrag opzij wordt gezet en zo ja, hoeveel opzij wordt gezet. Inhaal in een later jaar is echter niet mogelijk. Vanaf het moment dat de opbouw is gestart, heeft de DGA een juridisch afdwingbaar recht op het opgebouwde potje, waardoor het voor de vennootschap een verplichting (vreemd vermogen) vormt. Het potje rent jaarlijks op met de marktrente gebaseerd op het U-rendement. Net als bij de OBR moet dit potje uiteindelijk worden gebruikt voor het extern bedingen van een lijfrente (inclusief lijfrentespaarrekening en lijfrentebeleggingsrecht) voor de DGA of voor gelijkmatige uitkeringen gedurende 20 jaren aan de DGA vanuit het eigenbeheerlichaam. Tijdens de uitkeringsfase vindt eveneens oprenting plaats met de genoemde marktrente.
Anders dan bij de OBR is dus ook in de opbouwfase van deze variant sprake van juridisch afdwingbare rechten, waardoor de positie van de DGA en de partner sterker is dan bij de OBR. Voor minderheidsaandeelhouders is deze variant daardoor eveneens aantrekkelijker dan de OBR. Bij emigratie van de DGA kan door de aanwezigheid van juridisch afdwingbare rechten ook in de opbouwfase met een conserverende aanslag worden gewerkt. Het betekent verder wel dat het bedrag dat is opgebouwd binnen het oudedagssparen niet beschikbaar is voor het doen van dividenduitkeringen. Dit biedt de vennootschap minder flexibiliteit dan de OBR, maar maakt de heffings- en invorderingsrisico’s voor de fiscus kleiner dan bij de OBR.
Afschaffing
Wiebes schrijft verder in zijn brief dat inmiddels steeds vaker de maatschappelijke vraag wordt gesteld of het pensioen in eigen beheer niet aan het einde van zijn levenscyclus gekomen is. Ook de Belastingdienst stelt vast dat DGA’s weinig nieuwe pensioenverplichtingen in eigen beheer aangaan en dat aan bestaande pensioenverplichtingen in eigen beheer in het merendeel van de gevallen niet meer gedoteerd wordt. Wiebes suggereert in zijn brief dan ook om een uitfasering in de afweging mee te nemen. Deze zou wel begeleid moeten worden door een aantrekkelijke overgangsregeling.
Bron: accountancyvanmorgen.nl